Het blijft een rare gewaarwording om op deze afstand, vanaf de West-Afrikaanse kust, het maatschappelijk debat in Nederland te volgen. Drie jaar geleden ben ik naar Accra (Ghana) gekomen. Net als mijn ouders, die ooit de oversteek maakten van Paramaribo naar Rotterdam, is dat een bewuste keuze geweest. Maar in tegenstelling tot hen, ben ik van het ‘welvarende Noorden’ naar het ‘minderbedeelde Zuiden’ gegaan. Dat doe ik om iets essentieels van mezelf te gaan begrijpen. Namelijk, wat kleur mij vertelt over de samenleving waarin ik wil leven. Met als gevolg dat mijn betrokkenheid bij het huidige racisme debat aan de ene kant is gegroeid en dat ik aan de andere kant sneller ben gaan zien waar het kleingeestig wordt. Naast de verhitte discussies over institutioneel racisme, witte superioriteit en seksisme, zijn we ook getuigen geworden van wat er zoal onderhuids smeult aan haatdragende gedachtes en gevoelens over elkaar. Vaak met gekromde tenen en het schaamrood op de kaken slaan we het gaande. Men pleit dan ook voor meer beschaving en respect. Iemand als schrijver en tv-maker Anil Ramdas is al een paar keer aangehaald. In zijn stukken kon hij de samenleving een spiegel voorhouden. Zijn ervaringen in India, het land van zijn voorouders, vertelden hem bijvoorbeeld dat we culturele verschillen juist zouden moeten relativeren in plaats van hardnekkig op zoek te gaan naar een gezamenlijke identiteit. Zijn kritiek was heel ontwapenend. Toch vraag ik mij af of het wel intellectualisme is dat we in deze tijd nodig hebben. Gaat het niet veel meer om de verlichting van het hoofd én het hart? We hebben ons zo vereenzelvigd met het raciaal denken, dat we het wezenlijke in ieder mens volledig uit het zicht hebben verloren. Op het niveau van medemenselijkheid maken we al heel lang geen echt contact meer met elkaar. We willen liever gelijk krijgen dan ons best doen om de ander te begrijpen. Ik denk daarom dat we allemaal op reis zouden moeten gaan om nieuwe ervaringen op te doen die ons zelfbeeld en wereldbeeld eens flink uitdagen. Ga je nu met mij mee?
Hoe je zelfbeeld verandert als je ver weg gaat wonen
Landverhuizer, dat is de benaming die Ramdas gebruikte voor mensen die doorgaans ‘allochtoon’ of ‘migrant’ worden genoemd. Omdat deze woorden lading hebben gekregen, klinkt zijn term nu een stuk frisser. Mijn ouders waren net als Ramdas ook in de twintig toen zij uit Suriname vertrokken. Ook zij kwamen naar Nederland met hoge verwachtingen en gingen deel uit maken van de eerste zwarte middenklasse in het oosten van het land. Zij hadden een eigen huis, een baan met sociale zekerheden en welopgevoede kinderen die accentloos de taal spraken. Van al deze idealen is misschien wel de belangrijkste gesneuveld: ze zijn nooit meer naar hun geboorteland teruggegaan.
Ik kom uit een typische migratiefamilie, opgebouwd in een periode van zeker drie eeuwen. Zo blijkt uit al die verschillende vader- en moederlijnen. Wie dat allemaal zijn geweest weten we niet, maar het is duidelijk dat we voorouders hebben van vier verschillende continenten (Azië, Afrika, Europa en Amerika). Dat is zichtbaar in zowel onze uiterlijke kenmerken als de hoeveelheid achternamen met ‘exotische’ klanken. Als je in ons familiearchief duikt dan kom je een foto van mijn overgrootmoeder tegen met een twintigtal van haar kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze verschillen van huidskleur, haarstructuur en gelaatstrekken. Zonder die grote migratiebewegingen waren we niet zo’n smeltkroes geweest. Ik hang mijn identiteit dan ook op aan mijn familiegeschiedenis. Het zijn namelijk de levens van mijn ouders en voorouders die hebben bepaald waar ik ooit zelf ben gestart en met welke bagage.
Mijn overgrootmoeder met haar kleinkinderen en achterkleinkinderen. Het 10-jarig meisje achter het bloemstukje op tafel is mijn moeder. (Suriname, 1956) |
Culturele diversiteit is slechts één aspect dat mijn identiteit vorm heeft gegeven. De heersende opvattingen in de familie, onze sociaaleconomische positie, de ervaringen van een overzeese verhuizing, zijn andere factoren die van invloed zijn geweest op het totaalbeeld van mijzelf en de wereld om mij heen. Wát we vervolgens met die bagage hebben gedaan, hangt van elk persoon af. Binnen één gezin kan je mensen tegenkomen die zich volledig toeleggen op het land waar ze zogenaamd ‘te gast’ zijn, als wel mensen met sterke, politieke ideeën over zwarte emancipatie. In beide gevallen is ons zelfbeeld een reactie geworden op de leefomgeving in relatie tot de familie waarin we zijn geboren en/of opgegroeid. Zo lag het voor mijn ouders voor de hand om eind jaren zestig naar Nederland te komen, het voormalig ‘Moederland’. Zij hadden de taal en de cultuur ervan op school geleerd. Aan dit migratieverhaal heb ik nu Ghana toegevoegd. Ik wil dan ook graag denken dat ik met mijn vertrek naar Accra de cirkel van mijn familie rond heb gemaakt.
Ramdas stelde dat identiteit een persoonlijke aangelegenheid is. Daar wil ik nog iets aan bijdragen en in benadrukken. Identificatie is een dynamisch en doorgaand proces dat steeds weer wordt gevoed met nieuwe ervaringen. Dat kunnen zowel de ervaringen zijn van jezelf als wel de ervaringen van de personen met wie je samenleeft. Voor mij is identiteit dan ook meer dan kleur, geboorteplaats, nationaliteit of etniciteit. Ik onderga het als een krachtenspel tussen mijn binnenwereld en de buitenwereld met al zijn contrasten. Wanneer ik in een ander land verblijf, dan lijkt het wel of ik dat identificatieproces meer intensief ga beleven. Ik steek sterker af tegen de mensen in mijn directe omgeving. Ik ben daarmee kwetsbaarder geworden, omdat ik de lokale talen en omgangsvormen niet ken. Dat zijn waardevolle ervaringen die mij helpen te groeien en inzichten geven in een groter wordend mensbeeld.
De rol die kleur speelt, ongeacht waar je bent
Het eerste onderwerp van gesprek dat zich bijna altijd opdringt in Ghana is mijn afkomst. Ik laat mensen meestal drie keer raden. Aan de hand van mijn huidskleur en gezichtskenmerken proberen ze dan te achterhalen waar ik vandaan kom. Cuba, India, Ethiopië, Italië, Zuid-Afrika… Ik heb al heel wat landen voorbij horen komen, maar zelden wordt het juiste genoemd. Men denkt vaak dat ik een ras vertegenwoordig en dat is elders niet anders. Hier in Nederland word ik standaard ‘zwart’ genoemd. Ze kijken daarmee op dezelfde manier naar kleur als in Ghana, waar ik standaard ‘wit’ wordt genoemd. Het onderliggende verband is simpel uit te leggen: ze zien aan mijn uiterlijk dat ik van ‘gemengd’ bloed ben, dus wordt het deel benadrukt dat zij zelf ogenschijnlijk niet zijn.
In Nederland is een niet-blanke automatisch zwart en in Ghana is een niet-zwarte automatisch wit. Als ik dan zeg dat ik bruin ben, maakt dat mensen meestal aan het lachen. Want bruin is namelijk geen nationaliteit, geen cultuur en beslist ook geen ras. Nee, maar bruin is wel de kleur van mijn huid en dat doet er kennelijk niet toe. Wat er wel toe doet zijn de sociale connotaties en associaties die we in de loop van de tijd aan kleur hebben gekoppeld. Het zogeheten raciaal denken. Ondanks dat we inmiddels weten dat ras in biologische termen niet bestaat, blijven we mensen classificeren aan de hand van kleur en afkomst. Ras als denkraam bestaat dus wel degelijk en is om die reden ook nog steeds van betekenis. Het is een overgebleven sociaaleconomisch concept uit de koloniale periode om mensen van elkaar te onderscheiden en ze vervolgens te benadelen of te bevoordelen. Dat concept hebben we elke keer opnieuw leven ingeblazen met weliswaar andere benamingen, maar steeds weer dezelfde, terugkerende veronderstellingen.
Laat ik mijzelf als voorbeeld nemen. In maatschappijonderzoeken zou ik vallen in de categorie ‘zwart, vrouw en hoogopgeleid’. Het eerste wordt gezien als een verwijzing naar mijn etniciteit en het laatste komt dan door mijn opvoeding in het Westen. Ik zou daarmee een ideale vertegenwoordiger zijn van een ‘geslaagd diversiteitproject’. Al deze bewoordingen benadrukken onze raciale connotaties waarbij het steeds weer gaat om het spanningsveld tussen het ‘ene’, in dit geval de witte samenleving, met het ‘andere’, mijn zwarte achtergrond. Het contrast tussen wit en zwart wordt dan vooral uitgelegd als een strijd tussen tegengestelde culturen. Maar zijn zwart en wit tegengesteld omdat ze in hun kern van elkaar verschillen of omdat wij ze als verschillend behandelen en ervaren?
We hebben vaak nauwelijks door dat identiteit geen product is van de natuur, maar van de psyche. Het is ons menselijk brein dat deze verschillende kleuridentiteiten bedenkt en ze worden door een hele samenleving bevestigd. Die artificiële indelingen zijn zelfs zo standaard geworden in onze spreektaal en manier van omgaan met elkaar, dat we ze nauwelijks meer van de werkelijkheid kunnen onderscheiden. Sociale kleurconcepten zijn de werkelijkheid geworden. We houden daarmee vast aan het hardnekkig idee dat de ontwikkeling van een bepaalde cultuur, groep of persoon volgens raciale lijnen loopt. Ja, ik ben anders omdat ik anders word gezien, anders word behandeld en daarmee ook een ander zelfbeeld heb opgebouwd. Bovendien ben ik ook anders omdat het identificatieproces van mijn eigen familie door de jaren heen zich onophoudelijk heeft gevormd en hervormd. Maar kleur bepaalt niet wie of wat ik ben. Wie of wat ik ben, wordt bepaald door de manier waarop ik met kleur omga.
Wat het huidige debat ons vertelt over het raciaal denken
Toen ik mij in het prille begin van het Zwarte Piet debat uitsprak over mijn gevoel bij het Sinterklaasfeest, deed ik dat met de intentie om het raciaal denken te ontkrachten. Het tegenovergestelde was het resultaat. Ik kreeg al snel een andere associatie naar mijn hoofd geslingerd, namelijk dat ‘ik mijzelf zielig vind omdat ik zwart ben’. Daarmee verdween ik ook uit de categorie van ‘geslaagd diversiteitproject’. Nu vond ik dat laatste niet zo erg, maar het werd voor mij wel duidelijk waar het vastloopt in de discussie. Zolang we kleur blijven zien als het wezenlijke van ieder mens, komen we geen steek verder. We zijn veel meer dan onze huidskleur. Onze manier van kijken, denken en handelen wordt door een meer diepgaand proces bepaald. Bijvoorbeeld de rol die we onszelf hebben opgelegd. Daarmee bedoel ik zowel de plek die we in de familie innemen, als onze positie in de maatschappij. Zetten we de patronen voort waarmee we ook zelf zijn grootgebracht of confronteren we ze juist? Dragen we de heersende opvattingen uit of proberen we eerder de grenzen ervan op te schuiven?
Zo is kleur voor mij het onderwerp waarmee ik die zogenaamde ‘zwart-wit strijd’ voer voor meer medemenselijkheid. Ik pleit ervoor om mensen minder te classificeren en meer naar de veelzijdigheid van ons bestaan te kijken. Misschien zijn we dan ook in staat om het innerlijke van elkaar te gaan zien. Dát is wat we zouden kunnen opsteken van het huidige racisme debat, dat al vijf jaar achtereen hevig op laait. Gezellig is het niet, maar ik zie het wel als een noodzakelijk collectief verwerkingsproces. Een vorm van heling die we eigenlijk aan het einde van de koloniale tijd (halverwege de twintigste eeuw) hadden moeten aangaan, maar waar we toen waarschijnlijk nog niet aan toe waren. Dit uitstel zou zich een keer gaan wreken. Met elke, nieuwe generatie is de groep criticasters van het raciaal denken gegroeid, zowel in aantal als in bewustzijn. Er lijkt nu zelfs een kritische massa te ontstaan die het onderwerp net zolang op tafel zal houden totdat we het werkelijk hebben doorgeprikt.
Willen we verder komen in dit debat – en ook als samenleving met elkaar vooruit komen – dan doen we er goed aan ons blikveld te verbreden en ons hart te openen. Het is werkelijk zinloos om de gevoelens van onszelf en anderen constant te willen beargumenteren. Het onderwerp racisme kan je juist heel moeilijk rationaliseren omdat het gebaseerd is op een mengeling van ervaringen, percepties, gevoelens, gedachtes en instincten. We gebruiken daarbij raciale denkstructuren om iets te begrijpen van onze persoonlijke beleving in wisselwerking met onze leefgemeenschap. Daar kom je met feiten en argumenten niet ver mee. Sommige politici die het Sinterklaasfeest willen ‘redden’ bijten zich daar dan ook op stuk. Ze verhullen hun echte gevoelens met rationele uitspraken die voor een totaal maatschappelijk beeld zouden moeten staan. Wordt het niet de hoogste tijd dat we het voelen net zo belangrijk gaan vinden als het denken? Hebben we beide niet heel hard nodig, juist in dit debat?
Onze individuele beleving overstijgt de zogenaamde objectieve werkelijkheid, met name bij het onderwerp identiteit. Wist je bijvoorbeeld dat de maan er op elk continent er anders uitziet? Als ik in Nederland ben dan lijkt de halve maan op een cirkel die verticaal door midden is gesneden. In Suriname zie ik een halve kom en in Ghana lijkt de maan wat schuin te hangen. Toch kijken we vanaf alle plekken in de wereld naar precies dezelfde maan. Vertaald naar deze discussie: we maken allemaal aanspraak op hetzelfde geboorterecht van ons bestaan. Hoe we er vervolgens invulling aangeven, daarin verschillen we van elkaar. Niemand heeft op dit gebied meer of minder gelijk. Wanneer het gaat over kleur zijn we allemaal ervaringsdeskundigen en gaan we individueel of soms juist gezamenlijk een bepaalde ontwikkeling door. Vroeg of laat worden ervan bewust dat we de ander alleen serieus kunnen nemen als we hij of zij niet langer zien als de tegenstelling waar we zo hard tegen aanschoppen. Dat is het moment dat empathie een deugd wordt in plaats van een zwakte.
Waar het mondiaal perspectief goed voor is
In Nederland komt er een andere kant van mij naar boven dan als ik in Suriname of in Ghana ben. Deze plekken en de bijbehorende mensen die ik daar ontmoet zijn zo verschillend, dat je automatisch opzoek gaat naar de gemene deler. Het zijn namelijk de onderliggende verbanden die maken dat ik mij in contrasterende samenlevingen zo vrij mogelijk kan bewegen. Dat is één van de vele indrukken die je als landverhuizer opdoet. Je gaat die interculturele identiteiten makkelijker waarnemen. Je ontdekt universele thema’s van bijvoorbeeld ‘er bijhoren versus er niet bijhoren’. Je gaat jezelf herkennen in de ervaringen van anderen. Je begint ook door te krijgen dat diversiteit meer is dan alleen een opsomming van culturen. Sterker nog, uit die interculturele relaties kan er een totaal nieuwe identiteit ontstaan. Eén die kan kijken met de ogen van een wereldburger.
Niet alleen mensen die naar het buitenland vertrekken ontwikkelen zo’n mondiaal perspectief op de samenleving. Ook landverhuizers die naar Nederland komen beginnen de samenhang van culturen te begrijpen. We vertegenwoordigen meer dan alleen ons ‘land van herkomst’. Uit al deze nieuwe ervaringen kan een heel ander idee ontstaan over wat het betekent om onderdeel te zijn van een gemeenschap. In hoeverre we bijvoorbeeld samen optrekken en bijdragen aan iets waar we onze identiteit aan zouden willen ophangen. Inmiddels hebben we allemaal de potentie om wereldburger te worden. Van oudsher is er een actieve uitwisseling gaande van mensen, ideeën en goederen. Beseffen we wel hoe sterk we worden beïnvloed door wat er wordt gedacht, geproduceerd en besloten in het ‘verre’ buitenland? Als we dan ook nog kijken naar onze familiegeschiedenis, kom je er al snel genoeg achter dat iedereen aartsvaders en aartsmoeders heeft uit verschillende windstreken. Misschien nemen we het niet elke dag direct waar, maar ondertussen zijn we onderdeel van een groter geheel.
Zo ben ik de landverhuizing van mijzelf en mijn familie gaan zien in een breder, historische context. Dat begon eigenlijk in Nederland al toen ik vrienden begon te maken onder de Afrikaanse wereldburgers. Zij verbonden de migratiebewegingen van mijn familie aan die van henzelf en legden uit hoe we onszelf beperken in het vaststellen van nationale en culture scheidslijnen. Van hen leerde ik reflecteren op het zwart bewustzijn en deze te begrijpen als een constant gegeven in de geschiedenis van het rassendenken. Wij begonnen elkaar te herkennen in dezelfde vraagstelling en dezelfde zoektocht. Onze visies en belevingen kwamen overeen. Dat was geen zoektocht naar een gezamenlijke identiteit –zoals het vaak wel begon- maar een zoektocht naar de essentie van onszelf. De essentie van het mens-zijn. Met als tijdelijke conclusie dat ons mensbeeld een verandering heeft doorgemaakt en sinds de koloniale periode flink wordt uitgedaagd. We beseften dat we al die tijd hadden toegewerkt naar het idee dat er een samenhang is in hoe we naar elkaar kijken en wat we daar vervolgens mee doen.
Ik ben meer dan een maatschappelijke klasse met of zonder kleur. Ik ben een mens met een dynamisch innerlijk wezen. Ik weet waar ik vandaan kom, wat mijn ouders en voorouders hebben moeten afleggen om mij in deze samenleving op te laten groeien. Mijn positie komt voort uit hoe ver zij ooit zijn gekomen. Zo heb ik bijvoorbeeld meer invloed op de omstandigheden waarin ik leef en vanuit de positie die ik heb bemachtigd, zullen ook mijn kinderen verder bouwen aan hun toekomst. Dat beschouw ik niet als een luxe of iets waar ik geluk in heb gehad, maar de belofte van het geboorterecht die ik waar moet zien te maken. Dat is het pad waarvoor ik heb gekozen en dat mij helemaal naar het Zuiden heeft gebracht. Ik ben daar om verder te groeien. Ik geloof in het idee van een mondiale gemeenschap. Als we daar nieuw leven in weten te blazen dan zullen we al die kleuridentiteiten ook anders gaan beleven, namelijk als een uiting van een veel groter samenhangend geheel.
Afgelopen december heb ik een kort kunstfilmpje vertoond op een alternatief Sinterklaasfeest in Amsterdam met als titel: You Are Another Me. Dat is geen politiek correct standpunt, maar een beleving van mijn nieuwe werkelijkheid. Ik ervaar de ander als mijn andere ik. Ik zie daarin een verbinding die verder reikt dan kleur, etniciteit en nationaliteit. Het is een diepliggend bewustzijn dat geleidelijk vormt krijgt bij de kleine en grote dingen die ik meemaak. In niet-westerse culturen noemen ze dat een spiritueel bewustzijn. Op dat niveau speelt het contact zich dan ook af. Niet alleen via het intellect, maar juist vanuit het innerlijk wezen. Dit bewustzijn staat voor mij centraal. Ik ben niet mijn paspoort of mijn afkomst. Ik ben ook geen cultureel gebruik of een kleurconcept. Ik ben mijn innerlijke zelf met een eigen levensopdracht.
Dit was mijn inzending voor de Anil Ramdas Essayprijsvraag, uitgereikt op 16 februari 2017.
Comments
Post a Comment